Het gebeurde op een zomerochtend ergens in de woestijn van Dasht-e Lut ongeveer een halve eeuw voor onze tijdsrekening een aanvang nam.
Toen kwam de jonge Mardos, met moeite zijn ogen openend en de pijnen in zijn rug pogend te negeren, tot enig bewustzijn en hoopte hij dat de dood hem niet tot zich had getrokken.
Door zijn dunne hemd voelde hij de natte stugge haren van een kamelenbult.
Toen hij zich, niet zonder moeite, kon oprichten zag hij rond zich een hoop losliggende wapperende zeilen, doeken en stukken bagage.
Lastdieren krabbelden, op hun voorste poten steunend, recht en alom lagen roerloze menselijke gedaanten waar soms, bijna onopgemerkt, beweging in kwam.
Langzamerhand ontwaakte iedereen, ook de dieren, uit hun versuffing en verzamelden de reizigers – ongeorganiseerd – al hun bezittingen. Daarna kwam de zorg voor de kamelen en pas dan werd aan hun eigen lijf en leden gedacht en verzorgden hun, eventuele, wonden en die van hun reisgenoten.
Na de volledige consolidatie verzamelde de karavaanleider de kolonne en gaf zijn laatste richtlijnen.
Eindigend zei hij ’We hebben zeker nog 20 reisdagen voor we Tægt e Djæmsjid bereiken… uiteraard mits alles in de beste omstandigheden verloopt. Geen stormen meer, geen ziektes en niet overvallen worden door hordes woestijnrovers.’
Vooraleer ieder zijn plaats in de karavaan opzocht riep hij tenslotte de jonge Mardos bij zich en zei hem ’Beste knaap, verzorg je de resterende dagen en rust zoveel als mogelijk uit want je weet… Dareios, de jonge Sjah van Perzië, wacht met gejaagdheid op je komst’.
Nog een tijdje bleef iedereen palaveren en mekaar, zonder branie, moed in spreken.
Allen hadden ze de kracht, de hoop en het vertrouwen de onderneming tot een goed einde te brengen.
Over één ding waren alle deelnemers aan deze karavaan het eens… niemand onder hen – zelfs de oudsten niet – hadden ooit zo een zware zandstorm meegemaakt.
Langzaam trok de zwaarbeladen karavaan zich op gang. Allen hopend op een veilig resterend traject.
Mardos overliep voor de zoveelste maal de stem van de godin Mitra hem bezwerend ‘Mardos, ik zend je naar Parsa waar de jonge Dareios je zal opwachten. De prille koning zijn je geestelijk denkvermogen en intelligentie doorgegeven. Jarenlang hebben de diplomaten van het land op zoek geweest naar iemand waarmee de jonge vorst op gelijke voet zou kunnen omgaan of zelfs wedijveren’.
De goden begeleidden de karavaan met voorspoed en reeds na 17 dagen bereikten ze de koninklijke paleizen waar de reis van Mardos eindigde. Niet veel later trok de karavaan verder noordwaarts richting Isfahan.
Een koninklijk maal werd hem die avond geserveerd. Voor Mardos was dit hele gebeuren ongewoon maar verrukkelijk hemels (hoewel de jonge man niet wist wat het meest hemels was… het eten, de muziek of de danseressen die het hele gebeuren meer luister meegaven).
Na een uitgebreid en luxueus ontbijt in de koninklijke tent werd het resterende voedsel afgeruimd en bracht een bode een vreemdsoortig bord naar het gezelschap.
Het houten bord was verdeeld in 64 vierkanten, afwisselend wit en donkerbruin en daarop stonden 16 bleke en 16 donkere primitief uitgebeelde figuurtjes.
Sommigen eenvoudige cilindertjes, andere in de vorm van een soldaat, paardenhoofd of toren. En dan nog een paar enkelen in de vorm van een edelman of –dame.
De jonge Sjah zag in Mardos’ ogen de naïeve verwondering en wist dat hij enige uitleg verschuldigd was.
‘Mooi, niet?’ vroeg de jonge Dareios aan zijn gezel en ging onverstoord verder ‘dit hier…’ zei hij ‘..is een spel dat enkele van mijn beste ambachtslieden hebben uitgetekend en in hout gesculpteerd. De donkere delen zijn uit ebbenhout en de lichte partijen uit buxus gemaakt’.
De Sjah was niet weinig fier over zijn aanwinst en plezier vond hij in volgende woorden ‘…want dit spel zal men naar mij, de Shāh, blijven noemen en wanneer ik in een hinderlaag lig of verslagen ben ik Shāh māta’.
Die avond heeft Mardos zijn eerste schaakpartij gespeeld en gewonnen.
Dareios, de sjah, was hem dankbaar omdat hij hem, de koning, niet als een slaafse lakei de overwinning had geschonken.
‘Ik weet…’ zei de sjah ‘…dat ook aan deze dynastie ooit een gewis einde komt…’ en ging verder ‘…Dit weten is mij gegeven maar eeuwen zal men mij herinneren en mijn schaken verder spelen’
OOIT WERD HIEROVER ALDUS GESCHREVEN
‘Hier in Parsa wil ik zetelen en van hieruit mijn land besturen’ sprak Dareios, zoon van Hystaspes en goede sjah van Perzië ‘Weet toch sjah dat ook aan deze dynastie ooit een gewis einde komt’ Dareios dacht en sprak ‘Dit weten is mij gegeven maar eeuwen zal men mij herinneren en mijn schaken verder spelen’
|
Het hele verhaal over Persa (Perzië, Persepolis en Iran) lezen klik op onderstaande link
https://www.karelcumps.be/hij-dacht-of-zij/hier-in-parsa-wil-ik-zetelen/