Willemine, een oudere dame, had haar achttienjarige kleindochter Ilse een belofte gedaan: als ze haar schooljaar succesvol zou afronden, zouden ze samen naar de film gaan.
Ilse had haar examens met glans doorstaan en behaalde haar einddiploma van de humaniora – zoals men dat in Willemines tijd nog noemde.
Belofte maakt schuld, dus trokken ze die donderdagavond samen naar de bioscoop in een nabijgelegen, klein provinciestadje. Om zeker op tijd te zijn namen ze de lijnbus een halfuurtje vroeger dan nodig.
De filmvoorstelling vond plaats in het zaaltje van een oude cinema, die – zoals vroeger gebruikelijk – nog steeds de naam ‘Ciné Rio’ droeg.
Een week voordien hadden ze afgesproken dat Ilse de film zou kiezen, waar Willemine dan wel weer enige twijfels over had.
Toen ze hun tickets kochten aan het loket rechts van de grote glazen toegangsdeuren, keek de verkoopster met licht gefronste wenkbrauwen over haar dunne brilmontuur. Ze liet haar blik eerst op de grootmoeder rusten, draaide toen haar hoofd en keek het jonge meisje vragend aan – alsof ze zich afvroeg of dit tweetal wel echt samen naar déze film kwam kijken.
De foto’s rechts in de inkomhal lieten weinig aan de verbeelding over wat het genre betrof.
Willemine zuchtte zachtjes bij het zien van de affiches. Ze besefte dat ze zich wel 120 minuten door deze seance zou moeten uit zitten.
Toen ze samen langs de reeks foto’s liepen, trok Willemine plots bruusk aan Ilse’s arm.
Het meisje begreep niet meteen waarom, maar haar grootmoeder des te meer.
Het waren de beelden van de laatavondfilm: foto’s met veel strategisch geplaatste zwarte stickers – in de vorm van cirkels, sterretjes en bandjes.
Het was even wennen aan de heersende duisternis in het aftandse zaaltje. Zodra Willemine zich genietend in de half versleten pluchen zetels liet zakken, keek ze rond. Altijd een beetje op haar hoede – dat zit nu eenmaal in haar aard – speurde ze naar de nooduitgangen.
‘Je weet maar nooit…’ dacht ze.
Een tikkeltje ongeduldig wierpen Willemine en Ilse gelijktijdig een blik op het uur. Willemine op haar polshorloge, met dat fijne armbandje bezet met kleine steentjes; haar kleindochter op het fel oplichtende scherm van haar smartphone.
Na een tiental minuten werd het zaallicht gedimd. Kleine lampjes langs de zijkanten hielpen de ouvreuses de laatkomers naar hun zitplaatsen te begeleiden.
Ook de groen verlichte paneeltjes, met het witte silhouet van een open deur, een pijl en een rennend mannetje, stelden Willemine enigszins gerust.
Toen de zaal bijna volledig donker was, verwachtte de oudere dame het zware geluid van een gong, gevolgd door het sobere ‘Belgavox’-logo in eenvoudige typografie - met veel nieuws van bij ons en een beetje van elders in de wereld.
Maar niets van dat alles.
Overal lichtten telefoonschermpjes op – zelfs als Willemine achterom keek. Het wereldnieuws, live en in kleur, bevond zich nu in ieders handpalm.
Geen zwart-witjournaal meer, geen plechtig ingesproken commentaarstem.
In plaats daarvan verscheen op het grote scherm een reeks schokkerige, slecht gemonteerde reclamespots met haperend geluid en een kakofonie aan haastig uitgespuwde slogans: eerst een blinkende garage van een duur automerk, daarna een bloemist, vervolgens de lokale superette en ten slotte de oude slager – geroemd door oud en minder jong.
Willemine zuchtte diep ‘Belgavox was dan toch interessanter - en bovendien sneller voorbij…’ dacht ze, met een glimlach rond haar mondhoeken.
Na deze publicitaire onderbreking werd het bioscoopzaaltje opnieuw donkerder. Enkele minuten bleef het volledig stil, op het nerveuse gekuch van een paar toeschouwers na.
Plots vulde bombastische muziek de ruimte, net op het moment dat de eerste lichtstralen uit het kleine vierkante projectievenstertje de zaal in schoten. Het beeld werd geprojecteerd op het nog gesloten theaterdoek. Gaandeweg werd het beeld helderder en scherper, tot het wazige begin volledig verdween.
Willemine was de titel van de film alweer vergeten. Het was een Engelse, vrij intelligent klinkende naam.
Haar kleindochter wist er uiteraard alles van. De titel klonk abstract en mysterieus en – zoals Willemine al had vernomen – ging de film over licht en duisternis, sterrennevels, zwarte gaten, over de schepping en lichtjaren, melkwegen en Einstein...
‘Of was het nu Eisenstein…?’ vroeg ze zich af.
‘…neen, Eisenstein… Sergej Eisenstein is het niet,’ verbeterde ze zichzelf stilletjes.
De soundtrack zwol aan – soms met paukenslagen – en werd afgewisseld met klassieke muziek die haar af en toe bekend in de oren klonk.
Ilse, zag ze in haar ooghoek, was volledig in de ban van het verhaal. Elke minuut schoof ze verder naar voren op haar stoel, voorovergebogen, haar kin bijna rustend op de rugleuning van de stoel voor haar.
Knetterende lichtflitsen, als voetzoekers, schoten over het scherm. Dan viel het beeld weer stil en werd de zaal opnieuw in stilte gedompeld – tot een zware, vreemde stem af en toe bevelen gaf, gevolgd door een waterval van kleuren en vormen die zich over het publiek leek uit te storten.
Een film zoals deze had Willemine nog nooit gezien – en toch boeide hij haar.
Op dezelfde manier als toen ze ooit naar een uitvoering van Wagner’s Parsival was gaan luisteren. Ook toen had ze het gevoel dat ze, naarmate het concert vorderde, de muziek meer en meer begon te begrijpen.
Vanavond had ze datzelfde gevoel opnieuw.
Na de voorziene 120 minuten eindigde de film met een bijna oerknalachtige paukenslag.
Terwijl de lichten in het kleine bioscoopzaaltje één voor één en heel langzaam weer aangingen, schoof het theaterdoek geruisloos dicht.
Tot grote ergernis van Ilse, want voor haar waren de aftiteling en de laatste seconden van een film net zo belangrijk als het begin.
Ze wilde geen enkel detail missen. Door de projectie op het zware doek werd de eindgeneriek echter moeilijk leesbaar, wat haar frustratie alleen maar vergrootte.
De meeste bezoekers waren al snel en haastig vertrokken.
Grootmoeder en kleindochter bleven nog even zitten. Beiden voelden ze nog de nawerking van de duizenden flitsen en lichtstreepjes die de film hadden gevuld.
Hoe helderder de zaal werd verlicht, hoe sneller de lichten uit hun gedachten verdwenen.
Toen alles wat van de film restte stilaan oploste in het niets, stonden ze op.
Hun stoelen klapten met een zachte tik terug tegen de rugleuningen.
Wanneer ze buitenkwamen, was het klaarlichte dag. De zon scheen zacht door een lichte ochtendnevel.
Het loketraampje van de caissière was gesloten. De rolluiken voor de vitrinekast hadden de affiches van de film die ze gisteren hadden gezien alweer verstopt, samen met die van de wat meer scabreuze laatavondfilm.
Ze konden maar moeilijk vatten dat ze bijna de hele nacht in dat zaaltje hadden doorgebracht – als in een droom, alleen met z’n tweeën.
Voor de terugweg hadden ze geluk: veel mensen die naar de stad kwamen om te werken, maakten plaats voor hen op de bus.
Ilse keek naar haar grootmoeder en vroeg:
‘Oma, hoe komt het eigenlijk dat die lichtstrepen en -punten in de diepste duisternis zo helder fonkelden, maar hun schittering verloren zodra het weer licht werd?’
Willemine keek even naar een jonge moeder die met haar kind de kerk binnenstapte en antwoordde bedachtzaam:
‘Licht en duisternis… zijn als twee elementen die elkaar nodig hebben om te kunnen bestaan, zoals water en vuur, ver en dichtbij, het kwade en het goede, rijk en arm, jong en oud.’
Het jonge meisje keek haar verwonderd en vragend aan en Willemine ging verder:
‘Als er van het ene te veel is, verminderd het andere tot het helemaal verdwijnt’.
Ilse knikte langzaam en zei, een beetje mistroostig:
‘Jammer genoeg gebeurt dat niet met rijk en arm.’
Grootmoeder knikte zachtjes. Weemoedig. Maar wel bevestigend.
Nog meer verhalen, bundels, haiku’s en grafische weergaves op Facebook
De man stond ingetogen midden in het uitgestrekte beukenbos.
Gefocust luisterde hij naar de geluiden die er niet waren.
Hoewel het bijna middag was, verduisterde het dichte beukenloof de omgeving.
De bodem voelde zacht en verend aan door de gevallen bladeren van de vorige herfst, die nu, midden mei, nog niet volledig verteerd waren.
Op het ritme van de zilte wind stapte hij westwaarts.
Na enkele uren lopen zag hij een smalle lichtbundel tussen de stammen verschijnen - die met elke stap breder werd.
Wat begon als een straaltje groeide uit tot een sterke, bijna verblindende lichtvlek.
Hoe dichter de klaring naderde, hoe somberder de hemel buiten het bos werd.
‘Dit is een zuivere contradictie,’ dacht de man. ‘Dit kan niet... de zon heeft het noenuur nog niet gehaald’.
Hij versnelde zijn pas.
Aan de boszoom strekte zich een grasvlakte uit.
De lange aren, vol zaad, wiegden zacht mee op de wind.
Scherp tekende het gras zich af tegen de zee en de lucht.
Met moeite kon hij nog het verschil onderscheiden tussen beide grijze vlakken.
Behoedzaam stapte hij tot aan de rand, onwetend wat er zich voorbij de vlakte bevond.
Stap voor stap overbrugde hij de laatste meters, tot zich op het laatste moment een hallucinante diepte voor hem opende.
Duizelig keek hij naar beneden, waar aan de voet van de klif een hoop geërodeerd puin van kalk- en krijtfragmenten lag.
‘Binnen honderden jaren zal hier niemand meer staan’, dacht hij. ‘Ook deze strook zal dan – bijna tot stof vergruisd - tachtig meter lager liggen’.
Hij zweeg.
En net wanneer hij zich wou omdraaien, zag hij - tussen het steenafval - kleine glinsteringen.
Zoals vuurvliegjes in zomerse schemering flonkerden ze zacht tussen de splinters van het verval.
De man bleef enige tijd peinzend staan. Schuin rechts voor zich, aan de zijde waar de rivier door de eeuwen heen een diepe kloof had uitgesleten, zag hij waar vissers en kooplieden uit het kalksteen een steile trap hadden gehouwen - een pad dat leidde tot aan het zeeniveau.
Omzichtig daalde hij via deze, in de schaduw gelegen, trap af en, met nog een tiental treden te doen, schrok bij het zien van het enorme brede vlakte bij eb.
Op een strook van steengruis, vermengd met kiezel en hier en daar een strook ruw zand, sloeg hij linksaf - in de richting waar hij de glinsterende voorwerpen meende gezien te hebben. Toen zag hij wat hij vermoedde: een soort kist - het type dat hij kende uit piratenverhalen en vergeelde prenten over zeerovers.
De deels transparante kist was geopend. In en rond de kist lagen deels opengeslagen boeken, afbeeldingen met - wat zijn moeder ongetwijfeld zou hebben bestempeld als ‘vuile tekeningen, ongeschikt voor kinderogen’ -, notariële aktes, en een bundel liefdesbrieven, samengebonden met een rood-wit gedraaid koordje.
Rondom lagen opengeschroefde of stuk gebarsten kleurrijke bol- en capsulevormige omhulsels, waarvan telkens één helft doorzichtig was. Ze leken recht uit een oude ‘sjiekenbak’ afkomstig zoals je die op een ouderwetse foor nog kon vinden.
Het leek wel een broedplaats van een kleurrijke exotische vogel geweest te zijn.
Tussen de kapotte capsules - als lege eierschalen - lagen de kleine prullaria die ze ooit bevatten: goedkope sieraden, fake tatoeages, miniatuurdieren, robotjes, sleutelhangers, nepringen… en natuurlijk, de half vergane kauwgomballen of ‘chewing gum’ zoal de jeugd het toen noemde
Sommige voorwerpen waren, al dan niet, zorgvuldig gewikkeld in oude halsdoeken, gehaakte siernapjes, een verweerde vaatdoek of zelfs een met witte stippen bezaaide rode neusdoek.
Zijn hele jeugd ontvouwde zich voor zijn ogen - die nat als de zee gemengd met de lucht heel mistig werden.
Toen hij opnieuw naar de hoop goedkope maar kleurrijke rommel keek, viel zijn blik op een geglazuurd oog: het leek sterk op een ‘Nazar boncuğu’, zoals hij dat ooit had gezien op Turkse afbeeldingen en in naslagwerken over de volksculturen van Europa.
De man vreesde dat het amulet tegen het boze oog de eigenaar niet echt beschermd had.
Alsof hij zich in een menselijk heiligdom bevond, voelde hij de sacrale stilte - een pijnlijke verstilling van het moment.
De pijn van herinneringen, nu tastbaar op de zilte bodem, werd getemperd door het water en gelouterd door het zout van de zee, van tranen, van zweet.
Meer nog… op dit ogenblik leken alle vervlogen, verdwenen gedachtenissen opnieuw met alle zintuigen waarneembaar.
Zelfs geuren leken hem vertrouwd hij te herkennen - zoals die in de dodenkamer waar zijn overleden grootmoeder was opgebaard.
Elk gevoel dat ooit was weggeëbd - pijn, geluk, vermoeidheid, droefenis – werd een reliek.
Elke wonde leek verzacht door de tijd en door de herinnering.
Bij dit hoopje restanten bleef de man zitten, zwijgend denkend, tot hij de eerste golfjes van het opkomende tij aan zijn voeten voelde.
Hij besloot de uitgehouwen trap moeizaam opnieuw te beklimmen.
En zodra hij boven de grasvlakte had bereikt, keek hij nog één keer naar beneden - naar de falaise en het oneindige water.
Toen hij zich weer omdraaide zag hij het:
Het reusachtige beukenbos was verdwenen, als ware het door een stormwind weggeblazen.
In de plaats daarvan zag hij, opgelucht, blij en verlost, de opkomende zon,
omfloerst door zachte slierten nevel.
Nog meer verhalen, bundels, haiku’s en grafische weergaves op Facebook
‘Panta Rhei’, alles stroomt, niets blijft zoals het was.
Dat wist Heraclitus, die oude Griek, al heel lang geleden.
Niets van vandaag is nog wat het gisteren was, en nog minder wat het morgen zal zijn.
Dus ja - wanneer ik mijn profielfoto zie op allerlei media, besef ik dat het dringend nodig is ze aan de tijd aan te passen.
Meer schrammen op de ziel en wezen, minder haar op het hoofd en opdoemende beperkende knoken.
Mijn ideeën lijken verweerd door nieuwe inzichten, die op hun beurt alweer worden ingehaald door een wereldbeeld dat dan toch niet zó gedateerd lijkt.
Heel mijn bestaan lijkt wel op het beeld van dat oude schip dat traag, in kalme wateren, verder drijft.
Een schip vol boze hersenschimmen,
maar ook bevolkt met beschermende zielen, die herinneren en waken.
De - soms aan flarden gescheurde - roestkleurige zeilen hangen er nog. Zwaar beladen van verhalen en doordrenkt van herinneringen geoogst over de zeven wereldzeeën.
Het is niet anders… en misschien best zo.
Nog meer verhalen, bundels, haiku’s en grafische weergaves op Facebook
Momenteel wordt het netvlies van velen als met laserstralen bestookt.
Luchtfoto’s van B-2 bommenwerpers, elk geladen met twee zware 'bunker-buster'- bommen, snijden door de media als symbolen van macht.
De echte confrontatie blijft voorlopig uit.
Tijdloos, actueel en apocalyptisch: de rookpluim is niet het beeld van één conflict, maar van álle confrontaties tegelijk.
Waar grenzen verschuiven met de zwaarte van belangen, wordt de waarheid ondergeschikt gemaakt aan alles wat overblijft - aan het nuttige, het onontbeerlijke, het mooie en het menselijke.
De brandende toorts is hier geen symbool van triomf. Maar van vernietiging, van woede en van het onmondige recht.
Zelfs geen ideologie dient nog als excuus of alibi.
‘Eigen noodzaak’ is de schijn geworden die elke morele limiet laat vervagen.
Geweld is een kracht die alles ontmenselijkt.
Die elk lichaam, elk verhaal, herleidt tot iets van niets. Tot een object, tot een ‘ding’ waar niemand enige interesse voor heeft.
Dit is geen aanklacht.
Dit is een ruk aan het bewustzijn.
Zolang men naar redenen voor oorlog blijft zoeken en vergeet de dode gezichten te tellen, zal de cirkel zich blijven sluiten.
En zal het, steeds opnieuw, levens kosten.
Nog meer verhalen, bundels, haiku’s en grafische weergaves op Facebook
HOOP OP HERSTEL
Hoewel het een beloofde mooie lentedag zou worden – het soort dag dat zeldzaam is in een maand – deed het op dat uur eerder denken aan een doorsnee oktoberdag: grauw en kil.
De man arriveerde nét voor het afgesproken tijdstip en moest nog enkele minuten wachten.
Toen een helper van de stielman verscheen, hielp die laatste – enigszins tegen zijn zin – met het uitladen van het oude meubelstuk uit de kofferbak van zijn auto.
De nachttafel, die al meer dan negentig jaar aan de rechterkant van zijn vaders bed had gestaan, was door de jaren heen vervuild en gepatineerd geraakt.
Het meubel bracht in één oogopslag een stroom herinneringen bij hem boven.
Het walnoten tafeltje had zijn vader ooit gekregen van een tante die in het zuiden woonde, aan de voet van de bergen, dicht bij de Spaanse grens.
Op het donker zwart en grijs geaderde marmeren blad – perfect passend in het houten frame – stond, zo ver zijn geheugen reikte, altijd een kanten kleedje, een klein opklapbaar reiswekkertje, een glas water, een of ander godsdienstig gebedenboekje en een paternoster.
Het hout vertoonde barsten, verkleuringen, sporen van ouderdom – maar toch had hij graag gezien dat het werd hersteld. Ook hoopte hij dat het tafeltje weer stabiel op zijn fragiele pootjes kon staan.
DE ARBEID
Twee weken na die sombere lentedag ontwaakte de man uit een rusteloze slaap en stond veel te vroeg aan het atelier van de restaurateur.
Tot zijn grote ontsteltenis was het meubel volledig uit elkaar gehaald. Het leek in niets meer op het vertrouwde stuk dat hij twee weken eerder had binnengebracht.
‘Tja…,’ zei de restaurateur, ‘het was oud, net als de eigenaar’ voegde hij eraan toe, denkend dat dit luchtig bij de man over zou overkomen. Dat deed het niet.
De man stond erbij – gelaten, en met het besef dat er geen hoop op herstel meer was.
Hij laadde zelf de losse onderdelen in, ditmaal weigerde hij vastberaden de hulp van om het even wie.
Thuis wist hij dat dit kleine souvenir aan zijn vader voor altijd verloren was.
DE BEZINNING
‘Alles verandert, niets blijft hetzelfde,’ wist de man. Hij besefte dat ook hij een zekere ouderdom bereikt had – en dat zijn kinderen en kleinkinderen geen vervoering voelden bij dit aftandse, oude ding.
De hele nacht staarde hij naar de hoop losse plankjes, laatjes, deurtjes met de afgerukte scharnieren.
Tussen dat alles lag het dof geworden marmer, dat toch nog een sprankeltje glans afgaf.
Toen de ochtend aanbrak, wist de man dat hij het ware inzicht pas nu kon vatten: dat betekenis pas ontstaat wanneer de oude, vertrouwde vorm volledig is losgelaten – wanneer het verval tastbaar aan je voeten ligt.
Bij deze materiële dood dacht hij aan mensen, ideeën en overtuigingen.
Ook daarmee gaat het zo, besefte hij.
Zolang iets nog half functioneert, blijven we eraan vasthouden.
Pas wanneer we de illusie van controle verliezen, ontstaat er ruimte en tijd voor iets nieuwer en meer wezenlijk.
Opgelucht stond hij van zijn stoel op, ging naar de keuken en zette zich een kop koffie, en terwijl hij mijmerend door het keukenraam naar de straat keek, begreep hij de symboliek dat niet de perfectie primeert, maar het verwerken van het herstel.
Nog meer verhalen, bundels, haiku’s en grafische weergaves op Facebook
‘Deugdpronkerij waar dan ook’ is een beeldgedicht waarin beeld en taal samen een subtiele maatschappijkritiek vormen. Op het eerste gezicht zien we een eenvoudige tafel, achteloos bedekt met herfstbladeren. Maar wat lijkt op een natuurlijke scène, krijgt door de tekst een scherpere betekenis.
In tijden waarin morele verontwaardiging en publieke goedheid gretig worden uitgedragen, stelt dit werk de vraag: hoe oprecht is onze vrijgevigheid wanneer de 'gaven' niets kosten? De tafel is nooit ongedekt – maar wat erop ligt, komt simpelweg uit de lucht vallen. De ijdelen hebben het altijd goed, zolang ze kunnen teren op schijn.
Een stille knipoog naar hypocrisie, oppervlakkige moraal en gemakzuchtige goedheid, verpakt in een herfstblad.
Nog meer verhalen, bundels, haiku’s en grafische weergaves op Facebook
Vandaag is het voor hen die met de getijden van ons zonnestelsel leven een bijzondere dag.
Deze donderdag, 20 maart, bevindt zich precies tussen de ‘winterwende’ op 21 december (de kortste dag en de langste nacht) en de ‘zomerwende’ op 21 juni (de langste dag en de kortste nacht).
Vandaag, tijdens de lente-equinox, gaat de zon op om 06.50 uur en gaat ze onder om 18.50 uur, exact 12 uur later.
Op deze datum zijn dag en nacht overal op aarde even lang.
Dit bijzondere fenomeen zal zich opnieuw voordoen tijdens de herfstequinox op zaterdag 20 september.
Op deze twee data staat de zon op haar hoogste punt – de zenit – pal boven de evenaar.
Geniet van dit natuurlijke evenwicht!
PS – De aangegeven uren kunnen enigszins variëren, afhankelijk van de locatie waar u zich op dat moment bevindt.
Nog meer verhalen, bundels, haiku’s en visuals op Facebook